Geen kerstverhaal
Een klein huis, betonnen muren, uitzicht op akkers. Geen buren binnen een kilometer of twee. De inrichting minimalistisch, een tafel voor vier, één stoel, een fauteuil, een bank lang genoeg om op te slaap te vallen, een tv, een schemerlamp boekenkasten. Na het overlijden van zijn doofstomme ouders verliet hij het huis waar hij voor hen had gezorgd. Zijn moeder overleed als eerste. Zijn pa ontwikkelde daarna helse pijnen. Pijnen waar geen traditionele behandeling bij hielp. Daar lag zijn pa, het lijden sprong van zijn gezicht, zijn hele verkrampte lichaam. En toen was daar die arts met een alternatief, pijn bestrijden met pijn. Het leek te helpen, zijn vaders lichaam ontspande. Niet lang daarna overleed hij.
Het was klaar, vriendschappen had hij nooit onderhouden, familie was er niet. Het kleine huis bracht hem de rust die hij nodig had. Hij wandelde, las, keek het journaal, fietste zo nu en dan naar dichtstbijzijnde boekhandel voor nieuw leesvoer of de supermarkt voor de nodige blikken bonen, pakken houdbare melk, brood, oude kaas, fruit en oploskoffie.
Met zijn ouders was hij vaak uit eten geweest ik de duurste restaurants, de gedachte aan die gastronomische uitspattingen was genoeg om het weer te ervaren, het weer te proeven, de kwartel, de truffel, het lam, de eend, een rode wijn-honing-tijmsaus.
Nu was eten slechts het toedienen van brandstof geworden, de lege maag diende gevuld, de dorst gelest. Niet dat hij niet meer gaf om de gastronomie, maar de herinnering was genoeg.
Voor hem stond zijn lege bord, zijn lege mok. Hij keek ontspannen naar het weidse uitgestorven landschap voor zich. De warme maaltijd had het knorren in de maag verdreven. Zijn linkerbeen had hij over het rechter heen geslagen, de voet achter het spaakbeen geklemd. Plots schoot er een vlijmscherpe steek door de rechter knie. Een brandende pijn, alsof iemand een gloeiend stukje houtskool in de knie plaatste. Zijn eerste reactie om de voet los te halen deed de pijn juist toenemen. Hij probeerde het weliswaar maar kon het niet, de knie brandde te erg, het zou scheuren, hij wist het zeker, of eigenlijk leek dat scheuren al langzaam in gang gezet. Een luide vloek vloog over zijn lippen. Hij hield de tranen niet meer weg, die pijn, elke beweging versterkte de pijn, hij zat vast, opstaan kon hij niet. De pijn leek progressief, trok door zijn hele lichaam, een dierlijke schreeuw kwam over zijn lippen, niemand die hem hoorde maar hij bleef schreeuwen. Geen opluchting maar zijn hoofd had een afslag genomen, kon niet meer terug, hij bleef de longen uit zijn lichaam schreeuwen om de angst dat de pijn niet zou ophouden te verdrijven. Niemand zou langskomen, niemand zou de tafel kunnen verschuiven, wie kende hij, om voorzichtig de knoop uit zijn benen halen, hem te verlossen van deze helse ervaring. De telefoon te ver om voor hulp te bellen. Hé hé een fietser, een fietser! Hij schreeuwde de longen uit zijn lijf om de aandacht te trekken, maar de fietser waande zich ongezien, voorover gebogen de wind tegemoet gaan. De fietser keek niet, zag niets, hoorde niets. Zijn eigen wilde zwaaien veroorzaakte een nog scherpere pijn in de knie. Waarom gebeurde dit?! Waarom lag die telefoon zo ver?! En als die telefoon wel op tafel was, wie zou hij moeten bellen. Belde je hier 112 voor? Hij schreeuwde nog steeds, tranen in zijn ogen, zijn mes en vork in zijn krampachtig gebalde vuisten. Hij zag zijn mes, een steakmes en dacht aan die arts van zijn pa, pijn met pijn bestrijden, pijn met pijn bestrijden, pijn met pijn bestrijden, pijn ...
Reacties
Een reactie posten