Kluizenaar 2
Toen hij hem zag wist hij het zeker. Hij was de man die zich in kleine stukjes herinnering toonde in zijn slaap. Kleine stukjes, kleur, toon, geluid, geur, vorm. De haren die het oor bedekte. De geur die zwaar de adem benam zonder perse te stinken maar ook zeker niet om te bekoren. Een stemgeluid niet voortgebracht om echt verbinding te maken maar meer om te zorgen dat gebeurde wat moest gebeuren. En de kleur onbestemd maar toch ook wel weer zo uniek. De man die veel buiten was, één met de natuur, een zonderling zonder pretenties, alleen maar niet eenzaam, een moderne kluizenaar. Een man door wiens ogen hij de egels bekeek in zijn tuin of beter bos. Door wiens oren hij het concert van de groene kikkers hoorde of het fluiten van de merel in de vroege morgen. Door wiens neus hij het natte vochtige bos rook na een fikse regenbui. De man door wiens ogen hij in een plas keek, en door de rimpelingen als gevolg van zijn stappen heen, zichzelf zag. Rh. Of ... In de eerste persoon . . . Toen ik...