De nachtfietser
De nachtfietser
23.54 uur. Met de rechterhand veegt hij de druppels van het zadel. Hij steekt de fietssleutel in het slot waarop deze met een klik van slot schiet. De regen is verder het land ingetrokken, het is droog. De lantaarn schijnt, in de verte klinkt een blaffende hond.
Met moeite klapt de oude metalen dynamo tegen het rubber van de Schwalbe fietsband. Het rechterbeen zwaait over de horizontale stang van de zwarte Gazelle. Geen versnellingen, geen handremmen, gewoon een degelijke herenfiets, nog gekocht door zijn ouders toen hij 35 jaar geleden naar de Middelbare ging. De eerste jaren was hij er zuinig op geweest, daarna werd het gewoon een vervoermiddel, een oude fiets, geen barrel, maar verval was zichtbaar.
Even terug alweer vroeg hij de fietsenmaker de fiets rijklaar te maken. Nieuwe banden, nieuwe ventielen, nieuw zadel, nieuwe fietsbel, nieuwe koplamp en achterlicht. De dynamo was nog goed. De volgende 35 jaar kan de fiets weer mee. De fiets van toen, de fiets van nu.
Bij een dumpstore kocht hij een groene parka, als vroeger, puckel op de rug. De speldjes sloeg hij over. Wel kocht hij nog een paar Rucanors, zo was het precies toen. In de jaren tachtig. Groene parka, puckel, Rucanors, de Gazelle.
Natuurlijk staat in de schuur zijn fonkelend fiberglas ros, met ontelbaar versnellingen en praktische shifters van het hoogste segment, de fiets waarmee de profs hun rondes rijden, waarop hij in zijn gesoigneerde tricots zijn rondjes rijdt, of beter reed.
Voor nu is dat verleden tijd, de dag schuwt hij, de nacht lonkt.
Want daarom is deze Gazelle zo belangrijk, de fiets is vertrouwd, zwaar, koersvast en vooral voorzien van verlichting. Met dit zwart stalen ros sluit hij de dagen. Elke avond iets voor middernacht pakt hij de handvatten met beide handen vast, laat zijn rechterbeen sierlijk over het zadel zwieren om zo de nacht te begroeten.
De nacht die hem de ruimte biedt om alleen te zijn. Niemand aan wie hij zich verplicht voelt, geen kans op onverwachte ontmoetingen. Gewoon dat been over het zadel, de voeten op de trappers met de oranje reflectoren, en draaien maar.
Wanneer de beenspieren de trappers naar beneden duwen, de knieën blijven scharnieren, zal al snel de ene kilometer de ander volgen zonder dat dit ook maar ergens wordt geregistreerd, alleen de tijd zal getuige zijn van de nachtelijke rit. Geen data, geen hartslagmeting, gewoon wind of geen wind, neerlag of droogte, koud of warm. Zoals het was toen hij de negen kilometer heen en terug fietste naar zijn middelbare school.
Na de zwaai en de lange laan in de wijk waar hij woont volgt het fietspad langs de tuinen van de villa's, en dan 100 meter voorbij de laatste villa de laatste lantaarnpaal gevolgd door de donkere stille polder, slechts het geluid van het natte asfalt, de straal van de koplamp en het zoemen van de dynamo houden hem gezelschap. Het is genoeg.
Avond na avond trapt hij zo de volgende dag in.
Zo alleen fietsende voelt het leven weer zoals hij het zou wensen, vol mogelijkheden, de keuzes zijn aan hem, vrijwel niets belemmert zijn weg, kruisingen zijn leeg, sporadische verkeerslichten knipperen oranje. Geen vragen die antwoord behoeven, niets geen beperking.
Heel soms stopt hij, om gewoon ongegeneerd te urineren tegen een treurende wilg, even te rochelen, om te kijken naar de maan die zich vol of als sikkel aan een donker firmament manifesteert of naar het donkere silhouet van een visser die hij met regelmaat signaleert langs de vaart.
De visser staat altijd doodstil, moet zich net als hijzelf alleen en onbespied wanen op dit nachtelijke tijdstip. Nog nooit zag hij de visser iets vangen, slechts het oplichtende topje van een sigaar of sigaret bewees zijn ademtocht.
Eerlijk gezegd weet hij niet hoe lang hij de visser zo observeert, het kan lang zijn of kort. Hij staat daar dan gewoon, kijken naar die man met die hengel in het donker. Op een gegeven moment stapt hij weer op de fiets. De visser alleen latend aan de wallekant.
Als hij trapt voelt hij zich zonder grenzen. Het is als een trance, trappen met de wind mee of er tegenin. Altijd komt hij thuis voor de zon opkomt. Niemand die hem ziet vertrekken, niemand die hem ziet terugkomen.
Waar hij heen fietst bepaalt de wind, het toeval. Soms kiest hij echt, soms weet hij niet eens meer waar hij fietst, maar altijd komt hij thuis, de nachtfietser. Volledig ontspannen, moe en fris tegelijk, bevrijd. Ongezien, onopgemerkt.
Tot vandaag.
Starend naar de nachtvisser, opeens waren daar de lampen. Politie. Bevelen. Op de knieën. iD bewijs. Wat doet u hier dit nachtelijk uur. We hebben een melding. U bespiedt mensen, wat bent u voor een viezerik. Wat denkt u met uw camouflage kleding. Dat u onzichtbaar bent. U bent aangehouden. Getrek. luide stemmen. Houd op, houd op schreeuwt hij. In zijn hoofd razen woorden, geluiden en beelden als een tornado rond. Ze botsen, ze draaien. Het is propvol. Hij zet de handen aan zijn hoofd. Houd op allemaal. Geef mij rust. Doe die lampen uit. Er is geen ruimte, er is geen ruimte meer, houd op! Luister! Luister! Iemand grijpt zijn arm. Zonder er bij na te denken geeft hij in een reflex een enorme beuk tegen het hoofd van zijn belager. Een schaduw komt op hem af hij duikt naar de voeten. Haalt de tweede belager neer. Slaat op het hoofd. Schopt. Grijpt, voelt een slap lichaam. De ander kreunt. Hij schopt nog eens, het is stil, pakt zijn fiets, veegt de druppels van zijn zadel, gooit met een zwierige beweging zijn rechterbeen over de horizontale stang.
Dag nacht daar ben ik weer.
RH (c) 2/1/2019 ( 949 woorden)
23.54 uur. Met de rechterhand veegt hij de druppels van het zadel. Hij steekt de fietssleutel in het slot waarop deze met een klik van slot schiet. De regen is verder het land ingetrokken, het is droog. De lantaarn schijnt, in de verte klinkt een blaffende hond.
Met moeite klapt de oude metalen dynamo tegen het rubber van de Schwalbe fietsband. Het rechterbeen zwaait over de horizontale stang van de zwarte Gazelle. Geen versnellingen, geen handremmen, gewoon een degelijke herenfiets, nog gekocht door zijn ouders toen hij 35 jaar geleden naar de Middelbare ging. De eerste jaren was hij er zuinig op geweest, daarna werd het gewoon een vervoermiddel, een oude fiets, geen barrel, maar verval was zichtbaar.
Even terug alweer vroeg hij de fietsenmaker de fiets rijklaar te maken. Nieuwe banden, nieuwe ventielen, nieuw zadel, nieuwe fietsbel, nieuwe koplamp en achterlicht. De dynamo was nog goed. De volgende 35 jaar kan de fiets weer mee. De fiets van toen, de fiets van nu.
Bij een dumpstore kocht hij een groene parka, als vroeger, puckel op de rug. De speldjes sloeg hij over. Wel kocht hij nog een paar Rucanors, zo was het precies toen. In de jaren tachtig. Groene parka, puckel, Rucanors, de Gazelle.
Natuurlijk staat in de schuur zijn fonkelend fiberglas ros, met ontelbaar versnellingen en praktische shifters van het hoogste segment, de fiets waarmee de profs hun rondes rijden, waarop hij in zijn gesoigneerde tricots zijn rondjes rijdt, of beter reed.
Voor nu is dat verleden tijd, de dag schuwt hij, de nacht lonkt.
Want daarom is deze Gazelle zo belangrijk, de fiets is vertrouwd, zwaar, koersvast en vooral voorzien van verlichting. Met dit zwart stalen ros sluit hij de dagen. Elke avond iets voor middernacht pakt hij de handvatten met beide handen vast, laat zijn rechterbeen sierlijk over het zadel zwieren om zo de nacht te begroeten.
De nacht die hem de ruimte biedt om alleen te zijn. Niemand aan wie hij zich verplicht voelt, geen kans op onverwachte ontmoetingen. Gewoon dat been over het zadel, de voeten op de trappers met de oranje reflectoren, en draaien maar.
Wanneer de beenspieren de trappers naar beneden duwen, de knieën blijven scharnieren, zal al snel de ene kilometer de ander volgen zonder dat dit ook maar ergens wordt geregistreerd, alleen de tijd zal getuige zijn van de nachtelijke rit. Geen data, geen hartslagmeting, gewoon wind of geen wind, neerlag of droogte, koud of warm. Zoals het was toen hij de negen kilometer heen en terug fietste naar zijn middelbare school.
Na de zwaai en de lange laan in de wijk waar hij woont volgt het fietspad langs de tuinen van de villa's, en dan 100 meter voorbij de laatste villa de laatste lantaarnpaal gevolgd door de donkere stille polder, slechts het geluid van het natte asfalt, de straal van de koplamp en het zoemen van de dynamo houden hem gezelschap. Het is genoeg.
Avond na avond trapt hij zo de volgende dag in.
Zo alleen fietsende voelt het leven weer zoals hij het zou wensen, vol mogelijkheden, de keuzes zijn aan hem, vrijwel niets belemmert zijn weg, kruisingen zijn leeg, sporadische verkeerslichten knipperen oranje. Geen vragen die antwoord behoeven, niets geen beperking.
Heel soms stopt hij, om gewoon ongegeneerd te urineren tegen een treurende wilg, even te rochelen, om te kijken naar de maan die zich vol of als sikkel aan een donker firmament manifesteert of naar het donkere silhouet van een visser die hij met regelmaat signaleert langs de vaart.
De visser staat altijd doodstil, moet zich net als hijzelf alleen en onbespied wanen op dit nachtelijke tijdstip. Nog nooit zag hij de visser iets vangen, slechts het oplichtende topje van een sigaar of sigaret bewees zijn ademtocht.
Eerlijk gezegd weet hij niet hoe lang hij de visser zo observeert, het kan lang zijn of kort. Hij staat daar dan gewoon, kijken naar die man met die hengel in het donker. Op een gegeven moment stapt hij weer op de fiets. De visser alleen latend aan de wallekant.
Als hij trapt voelt hij zich zonder grenzen. Het is als een trance, trappen met de wind mee of er tegenin. Altijd komt hij thuis voor de zon opkomt. Niemand die hem ziet vertrekken, niemand die hem ziet terugkomen.
Waar hij heen fietst bepaalt de wind, het toeval. Soms kiest hij echt, soms weet hij niet eens meer waar hij fietst, maar altijd komt hij thuis, de nachtfietser. Volledig ontspannen, moe en fris tegelijk, bevrijd. Ongezien, onopgemerkt.
Tot vandaag.
Starend naar de nachtvisser, opeens waren daar de lampen. Politie. Bevelen. Op de knieën. iD bewijs. Wat doet u hier dit nachtelijk uur. We hebben een melding. U bespiedt mensen, wat bent u voor een viezerik. Wat denkt u met uw camouflage kleding. Dat u onzichtbaar bent. U bent aangehouden. Getrek. luide stemmen. Houd op, houd op schreeuwt hij. In zijn hoofd razen woorden, geluiden en beelden als een tornado rond. Ze botsen, ze draaien. Het is propvol. Hij zet de handen aan zijn hoofd. Houd op allemaal. Geef mij rust. Doe die lampen uit. Er is geen ruimte, er is geen ruimte meer, houd op! Luister! Luister! Iemand grijpt zijn arm. Zonder er bij na te denken geeft hij in een reflex een enorme beuk tegen het hoofd van zijn belager. Een schaduw komt op hem af hij duikt naar de voeten. Haalt de tweede belager neer. Slaat op het hoofd. Schopt. Grijpt, voelt een slap lichaam. De ander kreunt. Hij schopt nog eens, het is stil, pakt zijn fiets, veegt de druppels van zijn zadel, gooit met een zwierige beweging zijn rechterbeen over de horizontale stang.
Dag nacht daar ben ik weer.
RH (c) 2/1/2019 ( 949 woorden)
Reacties
Een reactie posten