Merel - II
Een dergelijke teleurstelling heb ik eerder gezien. Het was op een avond. Lang geleden. Bij mijn oma. Ik moet een jaar of negen geweest zijn.
De avond ervoor had mijn vader mij bij haar afgeleverd, zijn schoonmoeder, de moeder van mijn moeder, mijn oma. Ik zou blijven slapen. Mijn ouders hadden de dag erna beide iets te doen. Ze zouden vroeg van huis gaan en mijn school was kennelijk een dag dicht. Of was het weekend? Maakt niet uit.
De volgende avond zouden zij beide rond vijf uur ook bij oma aanschuiven.
Het huis van mijn oma was groot. Ooit woonde ze er met mijn opa, mijn moeder, mijn twee tantes en mijn oom. Mijn opa overleed vlak na zijn pensioen. Mijn moeder, tantes en oom waren al lang uit huis. Toen mijn zus nog leefde logeerden wij er wel vaker, graag zelfs. Dit was de eerste keer na het voorval. De eerste keer zonder mijn zus.
In de huiskamer zag ik de lege muur. Ik wist wat daar normaal gesproken hing, een groot portret van mijn zus. Mijn oma haalde het weg zodra wij op visite kwamen. Bang voor de pijn, de pijn die er toch wel was, maar nu niet uitgesproken werd. Niet door mijn oma, omdat ze ons en zichzelf de pijn wilde besparen. Niet door mijn ouders, die spraken er nooit over, verwerkten het beide alleen. Spraken ze überhaupt nog samen? En ik geloof dat ik er op dat moment een verbod in zag. Niet spreken over dat wat ons alle bond en tevens op afstand hield. Het portret hoefde voor mij niet weg. In mijn hoofd zag ik mijn zus altijd. Ik hoorde haar stem. Net als nu. Nog steeds.
Ik liep door het huis, deed of ik speelde, het leuk had. Niet dat ik dat het vervelend had zo alleen bij mijn oma. In mijn hoofd herbeleefde ik de avonturen die ik met mijn zus hier met onze fantasie creëerde. Daarbij, ik voelde de liefde van mijn oma nu ik zo bij haar was. Haar liefde was er zonder dat je het gevoel kreeg dat ze er iets voor moest doen of laten. Ze behandelde mij als ervoor, voor mijn zus stierf. Geen nadrukkelijke medelijden. Haar interesse was niet geveinsd. Haar arm om mijn schouders was een ontspannen arm, niet bang voor de reactie die de aanraking teweeg zou brengen. Ik hield van mijn oma. En eigenlijk, ook al is ze er niet meer, zodra ik aan haar denk voel ik het weer. Een band die ik ook met mijn ouders zou moeten voelen.
Ze had mij laten slapen. Maar iets moet mij hebben gewekt. Een fluitende fluitketel? Het slaan van de staartklok in de hal? Een rinkelende kookwekker, afgesteld op twee-en-een-halve minuut voor de gekookte eitjes? Waarschijnlijk wreef ik in mijn ogen. Pulkte het scherpe prutje uit mijn ooghoek. Stapte uit bed. Trok mijn sloffen en kamerjas aan, schuifelde zo de kamer uit, richting de trap. Met mijn zusje rende ik de trap af, wie het eerst aan tafel was kreeg een extra ei. Om in je eentje te gaan rennen leek wat vreemd, ik sjokte naar beneden.
Het rook heerlijk. Broodjes uit de oven, verse jus, thee. Ik weet zeker dat mijn oma naar mij glimlachte. ‘Lekker geslapen vent?’, vent zo noemde ze mij vaker. Haar ventje. Voorheen samen met haar meidje. ‘Wat gezellig dat je er al uit bent, je had wel mogen blijven liggen hoor?’.
Waarom zou ik, het was fijn om bij mijn oma te zijn. Haar te zien bewegen, haar met mij te horen praten. Haar vragen te beantwoorden. Haar te horen lachen als ik iets zei wat op een grapje leek. De lach van een oma om haar kleinzoon. Ik genoot daarvan. Thuis was het stil. Twee ouders opgesloten in de eigen ellendige wereld, onwillig het verdriet van hun zoon te zien. Of was het onmachtig, onkundig? Wat maakt het uit, zij waren de volwassenen, zij droegen de verantwoording, maar zagen slechts zichzelf.
Waarom zou ik in bed blijven liggen als ik even alles van thuis kon vergeten, even kon ervaren hoe het was om geliefd te zijn, de ontspanning te voelen. Gewoon lekker te ontbijten, zonder haast, soms in stilte, soms even pratend, keuvelend, gewoon gezellig.
Na het ontbijt deden we een potje mens-erger-je-niet, met zijn twee. Zoals we voorheen ook deden. Daar was ik blij om. Thuis was alles anders na het voorval. Hier, bij oma, was het juist zoals voorheen. Wie er won met het spelletje? Vast ik, zo was mijn oma wel.
Na het spelletje moest ik mij gaan aankleden. Samen zouden we boodschappen gaan doen. In de pyjama op sloffen en de badjas was dat niet zo’n goed idee zei oma. We lachten om het idee.
Oma pakte met eten steevast uit als er visite kwam. Er was altijd eerst zelfgemaakte soep. Dan vlees, aardappelen en groente en ook vaak een toetje. En niet te vergeten appelmoes. Zelfgemaakte. Heerlijk vond ik die.
Samen liepen we naar het dorp, naar de dorpsstraat. Een klassieke winkelstraat. Kapper, Poelier, slijter, slager, groenteman, bakker, de winkel van Sinkel. Bij de poelier kocht oma een soepkip, bij de groenteman flink wat kruiden, prei en kleine winterpeen, voor de soep. Ik mocht de groente uitkiezen, er waren spruitjes, die koos ik. Aardappelen had oma al zei ze. Bij de slager kocht ze 4 flinke biefstukken. ‘ Dat kan niet altijd hoor ventje van me, de rest van de week ben ik alleen en heb ik nog soep. Als je vader niet alles opeet tenminste’ zei ze met een knipoog.
Thuisgekomen stond er een melkfles en een fles gele vla voor de deur. ‘Ah, de melkman was vroeg vandaag’. Zo’n tijd was het nog, zo’n dorp. De boodschappen legde oma op de grote keukentafel. Oma en ik zouden het avondeten samen voorbereiden. Ik kreeg de spruiten toebedeeld. Een klein aardappelmesje moest me helpen. ‘Eerst snij je onderkant er een stukje af, dan de buitenste blaadjes verwijderen. Doe het afval maar in de papierenzak’. Oma begon met de soep. Mijn spruitjes vlotte niet erg. Gebiologeerd keek ik naar de kookkunsten van oma. Een grote pan met water ging op het gasfornuis. Na een poosje hoorden wij de bubbels van het kokende water. De kip ging er in zijn geheel in. Zout, peper, de kruiden in zakje dat ze maakte van een koffiefilter. Ondertussen sneed oma de peen in dunnen reepjes, de prei onderging hetzelfde lot. Beide verdwenen bij de kip in de soeppan. Langzaamaan vulde de keuken zich met heerlijke luchten.
De spruitjes lagen nog voornamelijk onberoerd voor mij. Tijd genoeg. En oma zei vast dat ik voorzichtig moest zijn. Niet in mijn vingers mocht snijden.
Oma pakte de appelen. Ha, de appelmoes. In haar handen bewoog een mesje langs de appel. Een mooie lange krul die magisch meedraaide scheidde aan één stuk zich van de het vruchtvlees. Ik applaudisseerde en juichte als het lukte dit in één stuk te doen. Oma lachte. We dachten vast beide terug aan mijn zus. Hoe we samen juichten, samen lachten.
Ook de appelen verdwenen in de pan, kaneel erbij, suiker, water. Langzaam zouden ze zacht worden en verworden tot een heerlijke moes. De beste van de wereld.
Na de appelen volgden de aardappelen. Ook deze schilde mijn oma als de beste. Dun, netjes, geen gemopper. Heel wat anders als thuis, bij mijn moeder. Die het liefst reeds geschilde aardappelen kocht. Ook deze verdwenen in een pan met water, beetje zout erbij. Maar nog niet op het vuur. Het was nog vroeg.
Inmiddels was ik waarschijnlijk wel flink gevorderd met de spruitjes, maar klaar zal ik nog niet geweest zijn. Oma zal zeker aangeschoven zijn. De klus samen met mij hebben geklaard. Ik zie haar glimlach voor me, ‘zo vent, dit maken wij samen af oké? Hè gezellig.’ Inderdaad, dat was het. In de keuken rook het hemels.
De rest van de dag zullen we wat gelezen hebben, nog een spelletje hebben gedaan, een boterham gegeten, thee met een koekje.
Het werd vijf uur. Zes uur. Mijn ouders waren nog niet verschenen. Het eten stond te verpieteren. Mijn oma maakte zich zorgen. Nog niemand had een gsm. Stil zaten we te wachten. Acht borden op tafel. Soepborden op de platte. Bestek.
De telefoon ging over. Zo’n grijze, met een draaischijf. We schrokken, oma liep naar de telefoon. Mijn moeder belde. Ze was vergeten hoe laat het was , had op haar werk wat gegeten. ‘Dat vindt je toch niet erg?’, zoiets zal ze gezegd hebben . Mijn vader kwam ook niet.
Ik keek naar mijn oma. ‘Nee hoor het geeft niet schat’. Een traan in haar ooghoek. Even verharde haar blik. Ze keek naar mij. Een klein geforceerd glimlachje. ‘Kom we gaan eten vent’.
(c) RH 25/5/2016
De avond ervoor had mijn vader mij bij haar afgeleverd, zijn schoonmoeder, de moeder van mijn moeder, mijn oma. Ik zou blijven slapen. Mijn ouders hadden de dag erna beide iets te doen. Ze zouden vroeg van huis gaan en mijn school was kennelijk een dag dicht. Of was het weekend? Maakt niet uit.
De volgende avond zouden zij beide rond vijf uur ook bij oma aanschuiven.
Het huis van mijn oma was groot. Ooit woonde ze er met mijn opa, mijn moeder, mijn twee tantes en mijn oom. Mijn opa overleed vlak na zijn pensioen. Mijn moeder, tantes en oom waren al lang uit huis. Toen mijn zus nog leefde logeerden wij er wel vaker, graag zelfs. Dit was de eerste keer na het voorval. De eerste keer zonder mijn zus.
In de huiskamer zag ik de lege muur. Ik wist wat daar normaal gesproken hing, een groot portret van mijn zus. Mijn oma haalde het weg zodra wij op visite kwamen. Bang voor de pijn, de pijn die er toch wel was, maar nu niet uitgesproken werd. Niet door mijn oma, omdat ze ons en zichzelf de pijn wilde besparen. Niet door mijn ouders, die spraken er nooit over, verwerkten het beide alleen. Spraken ze überhaupt nog samen? En ik geloof dat ik er op dat moment een verbod in zag. Niet spreken over dat wat ons alle bond en tevens op afstand hield. Het portret hoefde voor mij niet weg. In mijn hoofd zag ik mijn zus altijd. Ik hoorde haar stem. Net als nu. Nog steeds.
Ik liep door het huis, deed of ik speelde, het leuk had. Niet dat ik dat het vervelend had zo alleen bij mijn oma. In mijn hoofd herbeleefde ik de avonturen die ik met mijn zus hier met onze fantasie creëerde. Daarbij, ik voelde de liefde van mijn oma nu ik zo bij haar was. Haar liefde was er zonder dat je het gevoel kreeg dat ze er iets voor moest doen of laten. Ze behandelde mij als ervoor, voor mijn zus stierf. Geen nadrukkelijke medelijden. Haar interesse was niet geveinsd. Haar arm om mijn schouders was een ontspannen arm, niet bang voor de reactie die de aanraking teweeg zou brengen. Ik hield van mijn oma. En eigenlijk, ook al is ze er niet meer, zodra ik aan haar denk voel ik het weer. Een band die ik ook met mijn ouders zou moeten voelen.
Ze had mij laten slapen. Maar iets moet mij hebben gewekt. Een fluitende fluitketel? Het slaan van de staartklok in de hal? Een rinkelende kookwekker, afgesteld op twee-en-een-halve minuut voor de gekookte eitjes? Waarschijnlijk wreef ik in mijn ogen. Pulkte het scherpe prutje uit mijn ooghoek. Stapte uit bed. Trok mijn sloffen en kamerjas aan, schuifelde zo de kamer uit, richting de trap. Met mijn zusje rende ik de trap af, wie het eerst aan tafel was kreeg een extra ei. Om in je eentje te gaan rennen leek wat vreemd, ik sjokte naar beneden.
Het rook heerlijk. Broodjes uit de oven, verse jus, thee. Ik weet zeker dat mijn oma naar mij glimlachte. ‘Lekker geslapen vent?’, vent zo noemde ze mij vaker. Haar ventje. Voorheen samen met haar meidje. ‘Wat gezellig dat je er al uit bent, je had wel mogen blijven liggen hoor?’.
Waarom zou ik, het was fijn om bij mijn oma te zijn. Haar te zien bewegen, haar met mij te horen praten. Haar vragen te beantwoorden. Haar te horen lachen als ik iets zei wat op een grapje leek. De lach van een oma om haar kleinzoon. Ik genoot daarvan. Thuis was het stil. Twee ouders opgesloten in de eigen ellendige wereld, onwillig het verdriet van hun zoon te zien. Of was het onmachtig, onkundig? Wat maakt het uit, zij waren de volwassenen, zij droegen de verantwoording, maar zagen slechts zichzelf.
Waarom zou ik in bed blijven liggen als ik even alles van thuis kon vergeten, even kon ervaren hoe het was om geliefd te zijn, de ontspanning te voelen. Gewoon lekker te ontbijten, zonder haast, soms in stilte, soms even pratend, keuvelend, gewoon gezellig.
Na het ontbijt deden we een potje mens-erger-je-niet, met zijn twee. Zoals we voorheen ook deden. Daar was ik blij om. Thuis was alles anders na het voorval. Hier, bij oma, was het juist zoals voorheen. Wie er won met het spelletje? Vast ik, zo was mijn oma wel.
Na het spelletje moest ik mij gaan aankleden. Samen zouden we boodschappen gaan doen. In de pyjama op sloffen en de badjas was dat niet zo’n goed idee zei oma. We lachten om het idee.
Oma pakte met eten steevast uit als er visite kwam. Er was altijd eerst zelfgemaakte soep. Dan vlees, aardappelen en groente en ook vaak een toetje. En niet te vergeten appelmoes. Zelfgemaakte. Heerlijk vond ik die.
Samen liepen we naar het dorp, naar de dorpsstraat. Een klassieke winkelstraat. Kapper, Poelier, slijter, slager, groenteman, bakker, de winkel van Sinkel. Bij de poelier kocht oma een soepkip, bij de groenteman flink wat kruiden, prei en kleine winterpeen, voor de soep. Ik mocht de groente uitkiezen, er waren spruitjes, die koos ik. Aardappelen had oma al zei ze. Bij de slager kocht ze 4 flinke biefstukken. ‘ Dat kan niet altijd hoor ventje van me, de rest van de week ben ik alleen en heb ik nog soep. Als je vader niet alles opeet tenminste’ zei ze met een knipoog.
Thuisgekomen stond er een melkfles en een fles gele vla voor de deur. ‘Ah, de melkman was vroeg vandaag’. Zo’n tijd was het nog, zo’n dorp. De boodschappen legde oma op de grote keukentafel. Oma en ik zouden het avondeten samen voorbereiden. Ik kreeg de spruiten toebedeeld. Een klein aardappelmesje moest me helpen. ‘Eerst snij je onderkant er een stukje af, dan de buitenste blaadjes verwijderen. Doe het afval maar in de papierenzak’. Oma begon met de soep. Mijn spruitjes vlotte niet erg. Gebiologeerd keek ik naar de kookkunsten van oma. Een grote pan met water ging op het gasfornuis. Na een poosje hoorden wij de bubbels van het kokende water. De kip ging er in zijn geheel in. Zout, peper, de kruiden in zakje dat ze maakte van een koffiefilter. Ondertussen sneed oma de peen in dunnen reepjes, de prei onderging hetzelfde lot. Beide verdwenen bij de kip in de soeppan. Langzaamaan vulde de keuken zich met heerlijke luchten.
De spruitjes lagen nog voornamelijk onberoerd voor mij. Tijd genoeg. En oma zei vast dat ik voorzichtig moest zijn. Niet in mijn vingers mocht snijden.
Oma pakte de appelen. Ha, de appelmoes. In haar handen bewoog een mesje langs de appel. Een mooie lange krul die magisch meedraaide scheidde aan één stuk zich van de het vruchtvlees. Ik applaudisseerde en juichte als het lukte dit in één stuk te doen. Oma lachte. We dachten vast beide terug aan mijn zus. Hoe we samen juichten, samen lachten.
Ook de appelen verdwenen in de pan, kaneel erbij, suiker, water. Langzaam zouden ze zacht worden en verworden tot een heerlijke moes. De beste van de wereld.
Na de appelen volgden de aardappelen. Ook deze schilde mijn oma als de beste. Dun, netjes, geen gemopper. Heel wat anders als thuis, bij mijn moeder. Die het liefst reeds geschilde aardappelen kocht. Ook deze verdwenen in een pan met water, beetje zout erbij. Maar nog niet op het vuur. Het was nog vroeg.
Inmiddels was ik waarschijnlijk wel flink gevorderd met de spruitjes, maar klaar zal ik nog niet geweest zijn. Oma zal zeker aangeschoven zijn. De klus samen met mij hebben geklaard. Ik zie haar glimlach voor me, ‘zo vent, dit maken wij samen af oké? Hè gezellig.’ Inderdaad, dat was het. In de keuken rook het hemels.
De rest van de dag zullen we wat gelezen hebben, nog een spelletje hebben gedaan, een boterham gegeten, thee met een koekje.
Het werd vijf uur. Zes uur. Mijn ouders waren nog niet verschenen. Het eten stond te verpieteren. Mijn oma maakte zich zorgen. Nog niemand had een gsm. Stil zaten we te wachten. Acht borden op tafel. Soepborden op de platte. Bestek.
De telefoon ging over. Zo’n grijze, met een draaischijf. We schrokken, oma liep naar de telefoon. Mijn moeder belde. Ze was vergeten hoe laat het was , had op haar werk wat gegeten. ‘Dat vindt je toch niet erg?’, zoiets zal ze gezegd hebben . Mijn vader kwam ook niet.
Ik keek naar mijn oma. ‘Nee hoor het geeft niet schat’. Een traan in haar ooghoek. Even verharde haar blik. Ze keek naar mij. Een klein geforceerd glimlachje. ‘Kom we gaan eten vent’.
(c) RH 25/5/2016
Reacties
Een reactie posten