Aangerand
Ik kijk naar de kaarsrechte lijn die de bomenrij bovenop de dijk volgt. De Geniedijk, onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Her en der vind je nog de betonnen kazematten en forten. Alles van een tijd dat water nog een echt obstakel kon betekenen in een oorlog. Een tijd waarin de luchtmacht niet bestond. De dijk als laatste redmiddel voor onze veiligheid.
Ik kan genieten van de wijze waarop de mens het land vormgaf en geeft. Knooppunten waar snelwegen elkaar ontmoeten. Kanalen, singels, de voren in een zojuist geploegde akker.
Vooral wanneer ik gespannen ben, niet relaxed, vol stress zit, geven de lijnen vorm aan mijn gedachten, zijn ze leidraden voor de kaders waarbinnen ik mijzelf dwing te blijven denken. Daarom sta ik hier. Alleen, zoekend naar rust, in mijn kop.
Op de spaarzame momenten dat ik geheel ontspannen de wereld tegemoet treed is het anders. Ontdaan van gedachten die per definitie tot moeten leiden. Dan is het juíst het onverwachte in de natuur dat mij bekoort. Een meanderend watertje wat de makkelijkste weg zoekt. Een zandverstuiving nadat de wind is gaan liggen. Een vlinder die zich schijnbaar willekeurig van bloem tot bloem beweegt om ...
-Hey hou je bek eens.
Ben ik niet alleen? Verschrikt kijk ik naar de dame die kennelijk naast mij is komen staan.
-Sorry?
-Hou die zielenroerselen maar voor je.
Bitst ze me toe.
Heb ik mijn gedachten uitgesproken? Waar komt zij opeens vandaan? Met een snelle blik kijk ik nogmaals naar opzij. Verrek, het is dat enge wijf, ik heb haar inderdaad eerder gezien. Altijd een afwijzende blik. Alsof ze steevast klaar staat wie dan ook eens even flink te pijnigen. Evil, that's what I would call her. En nu staat ze vlak achter mij. Een rilling gaat door mijn lichaam. Hoe komt iemand zo? Zal ze als kind al zo geweest zijn? Dan heeft ze vast geen leuke jeugd gehad. Of misschien is dat het juist. Geen leuke jeugd, gepest. Altijd op haar qui vive. Nooit spelen met andere kinderen. Dan wordt je vanzelf hard, afstandelijk. Je bouwt als het ware een muur om je heen. Zo beschouwd voel ik iets van medelijden. Ze is vast al haar hele leven alleen. Niemand die haar waardeert, haar de warmte biedt die elk mens nodig heeft. Nooit eens een arm om je heen. Afschuwelijk. Als in een reflex draai ik me naar haar toe. Omhels haar. Ik zie verwarring in haar ogen. Ze kent dit niet. Iemand die zonder seksuele bijbedoelingen zo dichtbij haar komt. Ik laat haar voelen dat ze er toe doet. Ik begrijp haar, dit is de uitweg die ze nodig heeft. Tijd om te ontdooien. Langzaam zie en voel ik haar verwarring verdwijnen. Niets is sterker dan fysiek contact. Ze voelt. Het moet wat zijn, een nieuwe start, einde van de eenzaamheid. Er gaat niets boven echt voelen. Ze neemt even afstand. Kijkt mij recht in de ogen. Ik voel geen angst. Ik voel . . . een vlammende pijn verspreidt zich plots met gierende vaart door mijn lendenen richting de onderbuik. Mijn ballen lijken de grootte van een kokosnoot met gemak te evenaren. Brand in mijn shorts. Verdomme! Herinneringen aan school. 'Heb jij een slaapzak? Zo nu niet meer!' Ik klap dubbel, mijn handen beschermend voor mijn kruis. Ik kijk even omhoog en zie nu hoe de neus van haar rechterschoen enorm snel in de richting van mijn hoofd komt. Ik reageer te langzaam, ik voel of hoor, ik kan niet bepalen wat eigenlijk, hoe er iets in mijn neus breekt. De pijn begint dof maar is al snel verblindend. Wat gebeurt hier? De misselijkheid die de trap in mijn ballen meebracht krijgt nu gezelschap van talloze blauwe vlekken voor mijn ogen. Wat is dit!? Dichte mist trekt door mijn hoofd. Haar voorhoofd, heel dichtbij nu. Weer op mijn neus. De slag dreunt door mijn kop. De mist wordt heel dik. Ik zoek houvast. Ik hoor suizen. Proef het ijzer van bloed in mijn mond. Ver weg hoor Ik haar nu lachen. In mijn hoofd is het stil, geen gedachten, niets.
(c) R.Houtepen 7/3/2016
Lees nog een verhaal

Reacties
Een reactie posten