Sneeuwbal

Vannacht droomde ik. Ik heb dat wel vaker. Dat ik droom. Ik droomde nu over een sneeuwbal en een man. Een man die zeker wist dat hij schrijver was. Schrijver zonder ooit een verhaal te hebben geschreven. Een verhaal dat zich scherp op mijn netvlies heeft genesteld. Een verhaal dat brandt. Het moet eruit. ‘Jetzt geht es Loss'.

Aan een grote eiken tafel zat hij, de Schrijver, achter zijn laptop. Midden in een houten chalet door zijn ouders eigenhandig gebouwd. Zo’n dertig jaar terug alweer. Een puntdak met overhangende dakranden, op de etage, boven de deur en de galerij een charmant balkon. Houten wanden, zwaar isolerend hout, rustend op een natuurstenen muurtje. Massieve luiken voor de vensters. Geen stroom, geen tv, niks geen luxe. Aan de dikke wanden gevulde stoffige boekenkasten en dito letterbakken.
Boekenkasten met boeken, letterbakken met prullen en memorabilia. In de kelder een klein aggregaat voor noodgevallen. Een klassiek chalet ondergedompeld in een prachtig wit winterlandschap. Zijn bron, het Bergland. Een herinnering aan de schoonheid en het geluk van toen.

Drie weken terug vertrok hij van huis, weg van de vrienden die hem niet tegenhielden. Weg van de oppervlakkigheid die zij niet zagen, zelfs cultiveerden. Weg van de verwachtingen die hij niet wilde waarmaken. Hij wilde het anders doen, ging het anders doen. Een taxi bracht hem tot op vier uur lopen van ‘Chalet de Schepping’. Elke zomer bracht de plaatselijke levensmiddelenhandel proviand naar het chalet om er de hele winter met vier personen door te kunnen brengen. Behoefte aan vocht was ook voorzien. Los van de grote hoeveelheden Perrier en wijn in de kelder, zou de alom aanwezige sneeuw in de daartoe speciaal geplaatst ton op het dak hem ruim voorzien van meer dan alleen het nodige vocht.

Hij was gegaan. Had het allemaal achter zich gelaten. Vertrokken om zich te onttrekken aan de saaiheid en spanning van het alledaagse. Spanning die zijn spieren verstarde, zijn denken verdoofde. Vertrokken om zich te laten overweldigen door de monotone natuur, de spanning van het verre, het relatieve onbekende. Zoekend naar de manier het verhaal dat zich al jaren ontrolde in zijn hoofd toe te vertrouwen aan het papier.
Een verhaal dat er was maar tegelijkertijd nog moest komen. Een verhaal dat zichzelf zou vertellen. Want de leegte moest gevuld. De leegte dwong. De leegte moest bedwongen. Verslagen. De zin gevonden. De zin gegeven, geschreven.

Het Bergland dus. De bron. De coïtus. Drieëndertig jaar was hij nu. Dat was geen punt van discussie. Drieëndertig jaar en iets meer dan 9 maanden terug lagen zijn ouders hier op de berghelling, naakt in aan elkaar geritste slaapzakken, onder een prachtige sterrenhemel. Het was zomer, overdag zoemden honderden insecten over de weide, fladderden de vlinders tussen vele bergbloempjes, schoten de zwaluwen door de lucht zich lavend aan al dat voedsel. In de lucht de gieren en ander roofvogelgespuis, op zoek naar levend en dood vlees. Maar in deze nacht keken zijn ouders niet naar vogels of insecten. Ze keken naar de sterren, waren zielsgelukkig, verliefd, op elkaar. Voelden de koude rits van de slaapzak op hun rug, hun buik, de billen, hun benen. Genoten van de sensatie die dat veroorzaakten. Ze kusten elkaar en zagen de sterren weerkaatsen in elkaars ogen. Ze voelden en roken elkaar met grote gulzigheid. In het begin zeer teder, daarna vurig en fel bedreven ze de liefde. Happend naar zuurstof in de ijle berglucht. Ze waren één, wellicht heel kort, misschien heel lang, maar zeker lang genoeg.
Een rups die bij gebrek aan grip niet verder komt. Zo moet het er wel hebben uitgezien, al vertelde het verhaal dat zijn vader en moeder die nacht de bergweide afrolden. Al vrijend, steeds sneller, verder richting het dal. Op weg naar het beslissende hoogtepunt van zijn verwekking.

Op familiefeestjes werd dit verhaal keer op keer verteld. Altijd bleek er weer een aanleiding. Was er geen, dan vond altijd iemand dat er toch één was. Een woord, een foto, een vakantie. En iedere keer bleek zijn vader trots. Kreeg zijn moeder de slappe lach en schaamde de zoon zich over zoveel openheid rondom zijn verwekken, de verhalen over hun naaktheid, de grootsheid van zijn vader, de geur van zijn moeder. Welk kind kon dat waarderen? Die verhalen en beelden over vrijende ouders. Ze bleven hangen, voor altijd. Vanzelfsprekend werd er steeds weer gelachen, naar hem gekeken. Door de ooms, door de tantes, door de neven en de nichten. En later, ook door zijn vrienden en vriendinnen. Hij begreep best dat het verhaal uniek was. Dat iedereen gefascineerd raakte bij gebrek aan een eigen verhaal. Want iedereen wil een verhaal. Een verhaal over het zijn, over het leven dat hij zij leidt. Hij wilde dat best begrijpen. Maar zelf trok hij zich op die momenten het liefste ver terug. Was hij even niet aanwezig. Even uit het zicht.

Misschien was het wel dat verhaal dat hem een schrijver maakte. De beelden die het opriep en hoe ze verwoord moesten worden. Een vliegende vlinder van bloem tot bloem, een vrolijke lach van een man en een vrouw, alles werd in zijn hoofd een verhaal. Als vanzelf. Een vlucht biedende uit het alledaagse. Het saaie alledaagse. Het starre alledaagse dat een uitweg zocht.
In zijn hoofd streden de conversaties en de karakters nu om verdere uitwerking van dat grote verhaal. Het verhaal dat hem wakker hield. Hij was een schrijver. Zonder pen en papier. Slechts een laptop met lege accu. Een aggregaat voor noodgevallen. Was dit een noodgeval? Hij vond van eigenlijk van wel, maar hoelang zou een nood aggregaat het volhouden? En kon hij schrijven zonder de stilte, de stilte die door het aggregaat zeker zou worden verdreven?
Toch moest hij schrijven. Hij wilde vertellen. Vertellen om de woorden in zijn hoofd kwijt te raken. De logica te vatten. Vertellen om de zin te creëren van zijn bestaan, van het bestaan van iedereen. Zodat hij de leegte in het leven van zijn vrienden kon vullen en ruimte kon scheppen in zijn eigen brein. Zodat hij zich weer kon binden, de vriendschap weer aankon. De vriendschap weer zin kon geven. Misschien was dat wel een drijfveer? Een drijfveer tot meer. Tot meer inhoud. Meer inspiratie. Meer leven geven aan andermans bestaan?

Waar ging het eigenlijk om als hij samen was met zijn vriendin? Seks? Liefde? Hoe diep was die liefde eigenlijk geweest?
Toen hij haar vertelde dat hij serieus overwoog zijn leven om te gooien, te vertrekken uit Nederland om een lange tijd als schrijvend kluizenaar te leven in het huis van zijn ouders, was haar reactie hem tegengevallen. Ze was misschien wat verbaasd geweest, maar niks geen tranen. Geen boosheid. Heel rustig had ze gezegd dat hij zijn hart moest volgen, en dat, wanneer dat niet naar haar leidde, het boekdelen sprak over de aard van zijn liefde voor haar.
En wat zei die reactie over haar liefde voor hem? Hij had de vraag ingeslikt. Had de noodzaak niet gezien het te betwisten. Wilde weg.

En misschien was het ook wel de waarheid. Misschien was haar reactie hem ook wel helemaal niet tegengevallen. Misschien was dat wel precies waar hij voor vluchtte. De relatie die traag voort kabbelde als een modderig beekje op het vrijwel vlakke land. Lekkere seks, maar eerlijk is eerlijk, zonder de passie die hij zich herinnerde, wilde herinneren. De passie die hij wilde verwoorden op papier.

Lag het aan anderen? Nee, het lag aan hem. Hij moest durven te kiezen. Te kiezen voor de drang. De drang te schrijven, de drang te creëren. Van niets, iets maken. Zich te ontpoppen tot de schrijver die hij wilde zijn.

Om zich heen het Chalet. Hij keek naar de kasten. Door zijn vader eigenhandig gemaakt. Robuust en op hun plaats, volledig in balans met de omgeving. Hij staarde, staarde naar 36-delige al lang verouderde Larousse encyclopedie. Groene rug met rode band. Gouden letters en Romeinse Cijfers. Zelfs een aantal supplementen aan het eind. Ooit een must in welgesteld Nederland, misschien wel gekocht per deel? Misschien spaarden zijn ouders wel voor elk nieuw deel. Legden zij elke week geld apart om de bij een colporteur gekochte encyclopedie te kunnen betalen. Hij had het nooit gevraag. Verworden tot behang dat nooit meer zou worden gelezen. Dat eeuwig zou staan te verstoffen in de kast. In een tijd van Google, Wikipedia zou toch niemand deze stoffige statige, maar tevens statische banden ooit nog willen raadplegen? Moesten de gebruikte letters van deze encyclopedie dan altijd de volgorde houden als ooit gerangschikt door een redactie? Als ooit uitgegeven door de uitgever? Als gezet door de zetter? Als gedrukt door de drukker? Zou hij de letters niet kunnen herschikken? Herschikken, zodat zijn verhaal geschreven of beter geplakt zou kunnen worden. Zou hij dan nog wel een schrijver zijn? Hoe zou zijn werkwijze worden benoemd? Zou het uitmaken? Hij wou zijn verhaal vertellen. En als dat plakkend moest, dan plakkend.

Hij stond op en liep naar de keuken. De keuken die net als de kasten door zijn vader voor de eeuwigheid was gemaakt. Uit de keukenla pakte hij een grote klassieke schaar. Legde deze op de grote eikenhouten tafel. Liep hij naar de encyclopedie. Deel A t/m Am. Sloeg hem open. Prachtige letters, time new roman, uitermate geschikt en vooral in grote getalen aanwezig. Hij nam de schaar in zijn hand, pakte met duim en wijsvinger de eerste bladzijde en begon heel geconcentreerd te knippen.
Zesentwintig stapeltjes, elke letter een eigen stapeltje. En zesentwintig stapeltjes voor de kapitalen natuurlijk. Dan nog aparte stapeltjes voor de cijfers, de trema’s, de punten, de vraagtekens, de uitroeptekens, de colons, de semicolon, de accent circonflexe, de accent grave, de apostrof, de accent aigu, stukjes wit als spatie, et cetera et cetera. Hoeveel letters zou hij moeten knippen, hoeveel stapeltjes zouden zich vormen, hoeveel delen van de encyclopedie zou hij verknippen? Het maakte hem niet uit. Wat een prachtige klus. Knipper en sorteerder. Straks een plakkend verhalenverteller. Ging ooit iemand hem voor? De crimineel met zijn dreigbrief. Maar iemand met betere intenties?
Een blaar op de middelvinger van zijn rechterhand. Kramp. Dagen en weken gevuld met knippen en sorteren. De oude letterbakken brachten uitkomst. Na al die jaren weer gebruikt waarvoor ze ooit werden gemaakt. Voor letters. Deze keer niet voor de zetter. Maar als letterbak, direct in dienst van de schrijver. Ongetwijfeld een onverwachte, maar na al die jaren terechte promotie.
Toen de vreugde. Het moment was daar. Letterbakken vol letters, cijfers, accenten en leestekens. Naast zich een grote stapel uit de overgebleven encyclopedie delen gescheurde vellen. Zij zouden de bladzijden vormen van zijn manuscript. Zijn verhaal. Het schrijven kon eindelijk beginnen.

De eerste wandeling had hem teruggebracht. Naar zijn jeugd. Met zijn ouders.
Zomerse hemel, huppelend, door de heerlijke velden. Prachtige bloemen, fladderende vlinders, Koningspage, een bijenvolk rond de korf. Sporen van klein wild. Bergbeekjes om de pijnlijke voeten in te koelen. Stokbrood met brie. Met je handen schepte je het water. Je dronk het heldere verkoelende bergwater en liet je verrassen door het pracht van een salamander die zich loom voortbewoog onder de dansende waterwants.
Naast het kabbelen van het water, het zoemen van de bijen, viel alleen het geluid van de eigen kaken bij het vermalen van je brood te horen.
Er werd weinig gesproken. Er werd gekeken, gewezen, gevoeld, benoemd.
Voeten gedroogd. Sokken aan. Schoenen aan. Zin om te lopen. Gezellig. Veilig. Warm.
Voorheen was elke dag hetzelfde geweest. Maandag. De wekker. Douchen, scheren, aankleden, brood smeren, Nespresso aan, eten, broodje voor de lunch smeren, in de trommel, in de tas. Jas aan, tas om de schouder, deur open, trap af, fiets van het slot, been over de stang. Fietsen maar.
‘Goedemorgen! Lekker weekend gehad.’
‘Zeker, jij ook?’
‘Heerlijk, mooi weertje ook’.
‘Yep, mooie wedstrijd gezien’. . .
Nooit meer iemand die de zondag was verdwaalt. Niemand een verhaal dat beklijft. Niemand een zin die prikkelde.
De dinsdag. Niet veel anders. Zo mogelijk nog minder. Minder oorspronkelijkheid. Minder verhalen. Nog minder zin.
De woensdag dan. Die bracht iets meer. Toegegeven. Was het de vreugde uit de jeugd die was blijven hangen? De vreugde van de vrije woensdagmiddag? Zou het zijn dat puur die herinnering, de herinnering aan de vrijheid na 12 uur voldoende is om nu de woensdag nog anders, positiever te beleven? Leek de zon daarom vaker te schijnen op de dag die de week brak?
De donderdag gelijk aan de dinsdag. Geen eind komt eraan. Hoofdpijn. Het is bijna vrijdag. Vrijdag. De bevrijding nabij. Nog 48 uur, de zaterdag lonkt. De dag dat het kan. De dag die de zin kan geven. Eindelijk tijd, tijd voor contact. Tijd voor zinnen die meer doen dan de tijd te vullen. Zinnen die de tijd en ruimte kunnen verdichten.
Maar eerst dus de donderdag. De wijzer die langzaam draait. Tik, tak, tik, tak. Vermoeidheid.
Vrijdag. De glimlach bij allen. De dagen van de kansen liggen in het verschiet. Vermoeidheid is vergeten. Vervangen door de hoop. Hoop op een weekend met betekenis. Hoop op een weekend dat meer biedt dan het alleen het voortschrijden van de tijd.
Maar ook in het weekend leeft het leven je voort. Dat is hoe het gaat. Is er iets aan te doen? Is er een kans te veranderen. De schok te creëren?
Maar dan weer de maandag. Week in, week uit. Tweeënvijftig keer in het jaar. Jaar in, jaar uit. En daar moest wat aan worden gedaan. De leegte drukte het leven weg
zonder zin. Zonder woorden.

Op deze berg is het anders. Die dagen zijn vergeten. Slechts steeds weer één dag en één nacht. Ruimte voor woorden. En elke dag weer nieuwe zin. Zin in ervaren. Zin in anders. Zin in het verhaal.
’s Nachts droomt de schrijver. Hij droomt over schrijven. Over letters die hij knipt, die hij plakt. Over letters die nieuwe woorden vormen. Over woorden die andere woorden oproepen. Over woorden die bekoren en afstoten. Dan ligt hij steeds weer naakt op dezelfde helling. Op de helling waar zijn ouders hem verwekten. Alleen geen weide voor de schrijver, maar sneeuw. Een dikke laag maagdelijke sneeuw. Hij ligt op zijn rug en kijkt naar de sterren. Een gelukzalig gevoel maakt zich van hem meester. Hij sluit zijn ogen, voelt dat hij schuift. Dat hij langzaam op zijn zij rolt en met zijn neus en geslacht de sneeuw penetreert. Het één zwelt, de ander krimpt. Hij rolt, hij rolt. Steeds sneller , door de sneeuw. De sneeuw die pakt, plakt en zich langzaamaan vormt tot een sneeuwbal, groter en groter. Langwerpig. Witte cocon.
Benauwd, koud. Geen ruimte voor paniek. Ruimte genoeg voor het verhaal dat zich eindelijk liet schrijven.

(c) RH 25/12/2013

Reacties

Populaire posts van deze blog

Ajax Seizoen 24/25

Hypoglycemie?

Nieuwjaarsdag